“Diëtisten, neem je vak serieus. Voeding kan het verschil maken”

“Diëtisten, neem je vak serieus. Voeding kan het verschil maken”

4 april 2019 Uit Door Majorie Former
Dit bericht delen:

Mick Deutz is arts, voedingswetenschapper en hoofdredacteur van Clinical Nutrition. Hij onderzoekt de relatie tussen voeding en metabole processen. We spraken met hem over nieuwe ontwikkelingen op voedingsgebied en de rol van de diëtist.

Professor Nicolaas Deutz is een befaamde Nederlandse voedingsonderzoeker die in de VS werkt. Hij is hoofd van het Center for Translational Research in Aging & Longevity, Department of Health and Kinesiology aan Texas A&M University in Texas en heeft ruim 300 wetenschappelijke publicaties op zijn naam staan. Daarnaast is hij hoofdredacteur van Clinical Nutrition en Clinical Nutrition ESPEN.

Nicolaas Deutz, roepnaam Mick, is geboren in Maastricht, opgegroeid in Amersfoort en studeerde geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn promotieonderzoek op de afdeling interne geneeskunde ging over hepatische encefalopathie (levercoma). Via zijn onderzoek naar aminozuurstofwisseling in hersenen van ratten kwam hij in contact met professor Peter Soeters van de Universiteit Maastricht en eenmaal terug in zijn geboortestad ontwikkelde hij steeds meer belangstelling voor de werking van voedingsstoffen op het metabolisme.
Na onderzoek met proefdieren ging hij humaan onderzoek doen, waar o.a. Gerdien Ligthart-Melis, nu wetenschappelijk redacteur van dit tijdschrift, met hem samenwerkte bij onderzoek naar glutamine en arginine. Deutz “Ik was vooral geïntrigeerd in het mechanisme hoe specifieke voedingsstoffen zoals eiwitten, en dan met name essentiële aminozuren, de stofwisseling en de darmwerking kunnen beïnvloeden. We gebruikten stabiele tracers om dit te onderzoeken. De Universiteit van Maastricht was daar toen niet uniek in, ook in Groningen en Utrecht en in andere steden werd dit onderzoek gedaan. Klinisch voedingsonderzoek is vooral door Universiteit van Maastricht op de kaart gezet door chirurgen, omdat zij zagen dat voeding een rol kon spelen bij herstel na operatie.”

Van Maastricht naar Texas
Deutz heeft 18 jaar in Maastricht leiding gegeven aan vele onderzoekers en werd vooral extern gefinancierd. Vanuit Maastricht maakte hij de overstap naar de Verenigde Staten (UAMS: Little Rock, Arkansas) om samen te gaan werken met Robert Wolfe. Met Grants van DSM, Unilever en WCFS (nu: TIFN) en een startup fonds van de UAMS was het mogelijk om verder te gaan met onderzoek. Zeven onderzoekers gingen in zijn kielzog mee om de oversteek te maken. Ook Gerdien heeft later twee jaar onderzoek bij Deutz in Texas gedaan. Deutz: “Wolfe is een fantastische man om mee samen te werken. We hebben samen diverse Grants geschreven en ook gekregen om onderzoek te doen op het gebied van COPD (onder leiding van dr. Mariëlle Engelen), sepsis, Cystic Fibrosis en kanker.” Inmiddels is Deutz hoofd van CTRAL (Center for Translational Research in Aging & Longevity) met een Clinical Research Unit met 12 onderzoeksbedden dat onderdeel is van Texas A&M University. Aandachtsgebieden voor onderzoek zijn op dit moment vooral de oudere mens en voeding bij ziekte, dus heel breed.

Hype of geen hype?
Deutz: “Op het gebied van voeding zijn er in de loop der jaren altijd hypes opgetreden. Op dit moment in de vitamine-D hype alweer bijna over het hoogtepunt heen. Eiwitten zijn nu ‘hot’, maar zullen dat altijd blijven, want eiwitten zijn essentieel, tenminste de essentiële aminozuren. We moeten meer onderzoek doen naar wat voeding in het lichaam doet. Meer wetenschappelijke kennis is noodzakelijk.” Wat weten we tot nu toe over eiwitten? We leggen Mick Deutz een aantal stellingen voor.

Stelling 1. Er bestaat een lineair verband tussen eiwit­inname en eiwitsynthese; hoe meer eiwit, hoe beter.
Deutz: “Dat is inderdaad waar. Hoe meer eiwit je eet, hoe groter de eiwitsynthese is. Maar het plafond ervan is niet bekend. Dat is afhankelijk van hoeveel eiwit je kunt eten. Het lichaam kan geen 1000 kg eiwitten verteren. Bij kleine hoeveelheden zie je mooie curves, maar als je veel eiwit tegelijk eet, is de maagontlediging o.a. de beperkende factor. De maximale eiwitsynthese hangt dus af van hoeveel je lichaam kan verteren. Het is ingewikkelder dan mensen denken, want overal kan een remming inzitten.”

Stelling 2: Voor zieke personen zijn plantaardige eiwitten net zo goed als dierlijke eiwitten.
Deutz: “Voor goede voeding heb je alleen essentiële aminozuren nodig. In plantaardig eiwit zitten weinig essentiële aminozuren en niet in de juiste verhoudingen (bijvoorbeeld weinig lysine) dus daarom moet je veel plantaardige eiwitten eten om voldoende essentiële aminozuren binnen te krijgen. Ik heb studies gedaan naar hoe goed het lichaam omgaat met soja- en met melkeiwitten. Bij soja moet het lichaam veel harder werken om overtollige niet essentiële aminozuren te verwerken. Bij zieke mensen zou ik dus vooral zuiveleiwitten geven vanwege de betere ratio wat betreft essentiële aminozuren. De voedingsinname van zieke mensen ligt meestal lager en dan zou ik de beste kwaliteit eiwitten voorschrijven. In Amerika maak ik altijd het grapje: Waarom zijn Nederlanders zo lang? Omdat ze zoveel melk drinken. Daarmee krijg je veel essentiële aminozuren binnen. Dat is dus vooral goed voor ouderen en zieken.”

Stelling 3: Zuivel is niet persé nodig, dat bewijzen de veganisten.
Deutz: “Jonge mensen eten meer dan oude mensen en dan kunnen zij prima in hun eiwitbehoefte voorzien zonder dat zij zuivel gebruiken.” Veganisten hebben om die reden volgens het Voedingscentrum tot 25% meer eiwit nodig (red). “Echter als zij ouder worden, kan de voorziening van essentiële aminozuren in het gedrang komen. Je moet dan goed bekijken hoeveel essentiële aminozuren iemand binnenkrijgt in de juiste verhouding.”

Stelling 4: Voor een optimale spiereiwitsynthese is het goed om per maaltijd 20 gram eiwit te ­consumeren.
Deutz: “Dit is flauwekul. Onderzoekers die dit aantonen zien dat eiwitsynthese in spieren omhoog gaat. Echter, de eiwitafbraak is niet gemeten, dus het kan netto betekenen dat er geen extra spiermassa bijkomt. Hierover bestaat discussie. De clou is dat je niet dit soort conclusies kunt trekken, wanneer je de eiwitafbraak niet meeneemt. Maar de uitkomst van deze onderzoeken is een eigen leven gaan leiden. 20 gram per maaltijd is flauwekul; elke gram eiwit is goed. Alsof 1 glas melk met 8 gram eiwit geen zin heeft. Als je dat zegt, snap je niets van voeding. Het maakt niet uit wanneer je je eiwit inneemt. Hoe meer voeding je binnenkrijgt, hoe beter.”

Stelling 5: Bij de inname van ca. 0,3 g eiwit per kg vetvrije massa over een periode van 4 uur is opbouw en afbraak in een gezonde persoon in balans (Jonker, Deutz et al. 2018). De eiwitbehoefte voor gezonde mensen is dus waarschijnlijk lager dan 0,8 g/kg lichaamsgewicht/dag.
Deutz: “Dat klopt. Pygmeeën eten relatief weinig eiwitten en hun lichaam kan zich aanpassen aan deze kleine hoeveelheden. Als je veel gegeten hebt en je stopt daarmee, dan heb je een hoge eiwitturnover en in eerste instantie dus ook veel afbraak. Waarschijnlijk heeft ieder individu een eigen respons, afhankelijk van de omstandigheden en genetische opmaak; de een valt daardoor eerder af dan de ander. Het individuele aspect wordt steeds belangrijker.”
“De Aanbevolen Dagelijkse Hoeveelheid van 0,8 gram/ kg lichaamsgewicht is een aanname, want eiwitten eten doe je niet voor je vetweefsel. De hypothese is, dat bij een inname van 0,8 gram/kg lichaamsgewicht 97,5% van de gehele bevolking voldoende eiwit binnenkrijgt. Dus eigenlijk heb je waarschijnlijk veel minder eiwit nodig. Zieke mensen, zoals op de Intensive Care of ouderen met een chronische ziekte, hebben wel een verhoogde behoefde. De eiwitbehoefte moet dus op individueel niveau worden beoordeeld. Op dit moment loopt er onderzoek naar ‘metabolic fenotyping’ bij CTRAL. Mensen verschillen onderling in metabole processen. Dat is voor elk individu anders en ook organen hebben eigen karakteristieken in hoe zij met verschillende nutriënten omgaan.”

Stelling 6. Inname van beta-Hydroxy-beta-MethylButyraat (HMB) heeft nut bij het verbeteren van de eiwitsynthese.
Deutz: “Ja, zeker. Tijdens een bedruststudie hebben we gezien dat de vetvrije lichaamsmassa (gemeten met de DXA scan) behouden bleef in de interventiegroep die net als de controlegroep 0,8 g eiwit/kg lichaamsgewicht kreeg, maar daarnaast ook 3 g HMB per dag innam, terwijl de controlegroep vetvrije massa inleverde (Deutz, Pereira et al. 2013). In de latere NOURISH-studie, het gerandomiseerde, gecontroleerde onderzoek bij oudere patiënten, hebben we het effect van een speciaal voor ouderen ontwikkelde drinkvoeding met extra eiwit, vitamine D en HMB op heropname en overlijden na ontslag uit het ziekenhuis onderzocht (Deutz, Matheson et al. 2016). Op deze studie is de kritiek van diëtisten geweest, dat er geen goede controlegroep bij was betrokken. Ik begrijp deze kritiek niet goed, want met de NOURISH- studie kunnen zij juist laten zien dat hun vak belangrijk is, omdat voeding zeker het verschil kan maken. Daarmee kun je je profileren.”
“Essentiële aminozuren stimuleren de eiwitsynthese heel effectief. Wat ze niet doen, is remming van de eiwitafbraak. Bij gezonde personen is dat geen probleem, maar bij ziekte wil je wel de eiwitafbraak remmen en daar is een rol voor HMB. HMB is stofwisselingsproduct van leucine. Maar extra leucine toevoegen heeft geen zin, omdat de patiënt al veel leucine binnenkrijgt met een eiwitverrijkt dieet. De hypothese is dat HMB mede de eiwitafbraak remt. In tegenstelling tot leucine, blijft HMB na inname lang hoog in het bloed en kan daarom waarschijnlijk meer effect hebben (Engelen and Deutz 2018). Dit is voor mij een van interessante voedingscomponenten om naar te kijken, naast het geven van essentiële aminozuren in voldoende hoeveelheden.”

Wat is uw boodschap voor diëtisten?
Deutz: “Diëtisten moeten zich meer wetenschappelijk gaan scholen. Je moet weten wat je doet. Baat het niet, schaadt het niet, gaat voor voeding niet op. Door je beter te scholen, kun je meer invloed uitoefenen en ben je een serieuze gesprekspartner voor medici. Stagiaires van de opleidingen Voeding en Dietetiek in Nederland kunnen stagelopen in ons onderzoeksinstituut en doen dit ook. Zo leer je meer over de achtergronden van klinisch voedingsonderzoek. Het probleem van klinisch voedingsonderzoek is, dat er niet voldoende placebo gecontroleerde gerandomiseerde onderzoeken zijn en dat daarom de wetenschap niet zo serieus wordt genomen. Gelukkig zie je in wetenschappelijke tijdschriften wel steeds meer van dit type onderzoek, maar er is nog een lange weg te gaan. Voedingsonderzoek moet op hoger niveau komen om collega’s te overtuigen van het van belang van klinische voeding.

Met welk onderzoek bent u momenteel bezig?
Deutz: “Recent is een onderzoek gepubliceerd in de JAMDA naar spiermassa (Deutz, Ashurst et al. 2019). Het behoud van spieren is niet alleen cruciaal voor het behoud van een goede fysieke beweging, maar ook voor veel metabole en homeostatische processen. Een lage spiermassa heeft een negatief effect op de gezondheid. Diëtisten kunnen zich richten op het meten van de spiermassa als afgeleide van de spierkracht. Simpele metingen en vragen kunnen al veel helpen in de behandeling van ondervoeding. De diëtisten kunnen tools, zoals handknijpkrachtmeting en BIA (die ingebouwd is in weegschalen die vetmassa meten) gebruiken om de effecten van hun behandeling te onderbouwen.”

“Ander interessant onderzoek betreft ‘engineering’, bijvoorbeeld het ontwikkelen van soort ‘fitbit’ die kan vaststellen wat je precies hebt gegeten. Steeds meer mensen gaan allerlei dingen in hun lichaam meten. Niveaus van bloedglucose en aminozuren zijn indicatief voor de inname van voeding. Het meten met glucosemonitors gebeurt al in de praktijk. We gaan nu ook aminozuurgehaltes meten in bloed om te zien of iemand voldoende eiwit gegeten heeft. Dit project zal nog tien jaar duren, maar wordt wel de toekomst. Dit kan voor diëtisten een mooie tool zijn.”

Wat zijn uw ambities voor de toekomst?
Deutz:” Voorlopig ga ik niet met pensioen, want ik vind mijn werk nog veel te leuk. Er lopen wereldwijd veel verschillende projecten waarbij ik betrokken ben. Ook het Journal Clinical Nutrition wil ik steeds beter maken. De samenwerking met Voeding & Visie waarin de vertalingen staan, is heel mooi. Het is goed om diëtisten te stimuleren om meer wetenschappelijk onderzoek te doen en hier over te publiceren.”

Majorie Former en Gerdien Ligthart-Melis

CV Nicolaas E.P. Deutz
Nicolaas E.P. alias Mick Deutz studeerde geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam van 1976-1983, werkte als arts assistent op de afdelingen radiologie en neurochirurgie en promoveerde in 1988 op de afdeling Experimentele Interne op een metabool onderzoek bij ratten met hepatische encephalopathie (levercoma).
In 1988 begon hij in Maastricht met onderzoek naar het metabolisme van voeding met behulp van stabiele isotopen of ‘stabiele tracers’ zoals Mick ze liever noemt. Hij ontwikkelde een varkensmodel waarbij op alle orgaanniveaus gekeken werd naar de verwerking van voeding en de effecten van o.a. sepsis. Ook werkte hij nauw samen met de gastro-intestinale chirurgen, die humaan metabool onderzoek mogelijk maakten door tijdens de operatie bloed af te nemen uit de afvoerende vaten van organen.
In 2006 besloot Mick met zijn gezin en diverse medewerkers van zijn laboratorium in Maastricht de oversteek te maken naar de VS om daar samen te gaan werken met Robert Wolfe, een andere expert op het gebied van voedingsonderzoek met stabiele tracers. Hij werd daar in Little Rock, Arkansas, aangesteld als professor bij de geriatrie, kindergeneeskunde en de afdeling Voeding & Diëtetiek. In die tijd kwam ook een gestage stroom van studenten Voeding & Diëtetiek vanuit de Hogeschool van Amsterdam (HvA) op gang.
In 2012 verruilde Mick zijn standplaats Arkansas voor een aanstelling als professor aan Texas A&M, één van de grootste universiteiten van Amerika. Hij is daar directeur van het ‘Center for Translational Research in Aging & Longevity’ (CTRAL) en leidt in die functie (metabool) voedingsonderzoek in mensen en varkens met als doel het verbeteren van de levenskwaliteit en herstel van ziekte bij met name ouderen.
Mick is (co-)auteur van meer dan 300 wetenschappelijke publicaties, (mede-)eigenaar van 12 patenten en heeft inmiddels meer dan 50 onderzoeksprojecten afgerond met een totaal budget van ca. 15 miljoen dollar. Tenslotte is Mick ook hoofdredacteur van Clinical Nutrition en Clinical Nutrition ESPEN en co-redacteur van American Journal of Physiology en van Clinical Nutrition Experimental.

Referenties:
Deutz, N. E., E. M. Matheson, L. E. Matarese, M. Luo, G. E. Baggs, J. L. Nelson, R. A. Hegazi, K. A. Tappenden, T. R. Ziegler and N. S. Group (2016). “Readmission and mortality in malnourished, older, hospitalized adults treated with a specialized oral nutritional supplement: A randomized clinical trial.” Clin Nutr 35(1): 18-26.
Deutz, N. E., S. L. Pereira, N. P. Hays, J. S. Oliver, N. K. Edens, C. M. Evans and R. R. Wolfe (2013). “Effect of beta-hydroxy-beta-methylbutyrate (HMB) on lean body mass during 10 days of bed rest in older adults.” Clin Nutr 32(5): 704-712.
Deutz, N. E. P., I. Ashurst, M. D. Ballesteros, D. E. Bear, A. J. Cruz-Jentoft, L. Genton, F. Landi, A. Laviano, K. Norman and C. M. Prado (2019). “The Underappreciated Role of Low Muscle Mass in the Management of Malnutrition.” J Am Med Dir Assoc 20(1): 22-27.
Engelen, M. and N. E. P. Deutz (2018). “Is beta-hydroxy beta-methylbutyrate an effective anabolic agent to improve outcome in older diseased populations?” Curr Opin Clin Nutr Metab Care 21(3): 207-213.
Jonker, R., N. E. P. Deutz, G. C. Ligthart-Melis, A. J. Zachria, E. A. Veley, R. Harrykissoon and M. Engelen (2018). “Preserved anabolic threshold and capacity as estimated by a novel stable tracer approach suggests no anabolic resistance or increased requirements in weight stable COPD patients.” Clin Nutr.


Dit bericht delen: