Vertaling van abstracts van artikelen die zijn verschenen in Clinical Nutrition

Vertaling van abstracts van artikelen die zijn verschenen in Clinical Nutrition

4 april 2019 Uit Door Majorie Former
Dit bericht delen:

Effect of meal timing on postprandial glucose responses to a low glycemic index meal: A crossover trial in healthy volunteers
G. Leung et al. (2019) Clinical Nutrition, Volume 38, Issue 1, Pages 465–471

Samenvatting
Achtergrond & doelen
Het glucosemetabolisme wordt gedeeltelijk gereguleerd door het dag- en nachtritme. De postprandiale glucoserespons neemt toe en de insulinegevoeligheid af gedurende de nacht in vergelijking met de ochtend. Aanhoudende glucose-intolerantie kan verband houden met het verhoogde risico op diabetes mellitus type 2 en cardiovasculaire aandoeningen als gevolg van werken in ploegendienst. Manipulatie van de samenstelling van de maaltijd kan de postprandiale glucoserespons mogelijk verbeteren. Het doel van deze studie bij gezonde vrijwilligers was om de postprandiale glucose- en insulinerespons op een maaltijd met een lage glycemische index (GI) in de ochtend of in de nacht met elkaar te vergelijken.

Methoden
Er werd een orale glucosetolerantietest (OGTT) uitgevoerd om de normale glucoserespons gedurende 24 uur vast te stellen. Daartoe gebruikten de deelnemers een glucose-oplossing om 8.00 uur (in de ochtend) en om 20.00 uur (in de avond). In een afzonderlijk onderzoek namen deelnemers een maaltijd met een lage GI (3,3 MJ, 48% energie (En%) uit koolhydraten, 40 en% uit vet en 11 en% uit eiwit, 22 g vezel) om 8.00 uur, 20.00 uur en 00.00 uur (middernacht), waarbij de postprandiale glucose- en insulinewaarden werden gemeten gedurende 3 uur na iedere maaltijd. De incrementele (RED: waarbij alle oppervlak onder de gevaste/begin waarde wordt genegeerd) oppervlak onder de curve (iAUC) werd berekend. De significantie van de toename werd getest met behulp van de ‘Wilcoxon-signed rank’ test. Een p-waarde <0,05 werd als significant beschouwd.

Resultaten
Gemeten met de OGTT (n = 10), was de postprandiale glucose iAUC in de avond hoger dan in de ochtend (p = 0,007). Tijdens de interventie met een maaltijd met een lage glycaemische index (n = 9) was de postprandiale glucose iAUC ‘s avonds en middernacht hoger dan in de ochtend (p = 0,008, p = 0,021), maar niet significant verschillend tussen avond en middernacht (p = 0,594). Postprandiale insuline iAUC was ook hoger in de avond en om middernacht in vergelijking met de ochtend (p = 0,008 voor beide).

Conclusies
De huidige studie bevestigt dat de maaltijdinname ‘s nachts, zelfs als deze bestaat uit laag-glycemische ingrediënten, bijdraagt tot hogere glucosepieken en gelijktijdig aan hogere insulinespiegels, vergeleken met een gelijkwaardige maaltijd in de ochtend. Dit toont aan dat maaltijdtiming een effect heeft op het glucosemetabolisme, dat al vanaf 20.00 uur kan worden waargenomen en gedurende de nacht aanhoudt. Daarmee is maaltijdtiming een belangrijke beïnvloedbare risicofactor bij metabool gerelateerde ziekten, in hoog-risico populaties zoals arbeiders in ploegendienst, maar ook in de algemene bevolking.

Body composition measures and cardiovascular risk in high-risk ethnic groups
F.S. Diemera et al. (2019) Clinical Nutrition, Volume 38, Issue 1, Pages 450–456

Samenvatting
Achtergrond & doelen
Hart- en vaatziekten (HVZ) komen veel voor in Suriname, een land met een gemiddeld inkomen en overwegend mensen van Afrikaanse en Aziatische afkomst. Onderzocht werd of de meer uitgebreide lichaamssamenstellingsmetingen met behulp van bio-elektrische impedantie-analyse (BIA) beter zijn dan de meer traditionele BMI- en buikomtrekmetingen in relatie tot het cardiovasculaire risico.

Methoden
Gegevens van de cross-sectionele studie ‘Healthy Life in Suriname (HELISUR)’ werden gebruikt om de BMI, middel-heupratio, middel-lengte-verhouding en middelomtrek van de deelnemers te berekenen. De BIA is gebruikt om het vetpercentage, de vetvrije massa-index en de vet-tot-vetvrije massaverhouding te schatten bij deze populatie. Hoog cardiovasculair risico werd gedefinieerd als 1) een 10-jarige Framingham coronaire hartziekte risicoscore ≥ 10% bij Surinamers van Afrikaanse en ≥ 12% bij Surinamers van Aziatisch afkomst, en 2) een verhoogde arteriële stijfheid (pulsgolfsnelheid> 10 m/s ). Met behulp van logistische regressieanalyse hebben we de lichaamssamenstelling variabele geselecteerd die het sterkst correleerde met cardiovasculair risico (d.w.z. de laagste p-waarde onder 0,05) en vervolgens gebruikgemaakt van ‘forward’ logistische regressie om te bepalen of andere metingen toegevoegde waarde hadden. Analyses werden gecorrigeerd voor geslacht, leeftijd en etniciteit.

Resultaten
We onderzochten 691 deelnemers (65% vrouwen, 48% Afrikaans-Surinaams) met een gemiddelde leeftijd van 42 (SD 14) jaar. De middelomtrek was het sterkste gecorreleerd met een hoog 10-jaars cardiovasculair risico in de totale groep, bij mannen en bij deelnemers van Afrikaans-Surinaamse afkomst. In de Aziatisch-Surinaamse groep was de vetvrije massa-index het sterkst gecorreleerd met een hoog 10-jaars cardiovasculair risico. Verhoogde arteriële stijfheid was het sterkst geassocieerd met de middel-lengte-verhouding in de totale groep en in de deelnemers van Afrikaans-Surinaamse afkomst, en met BMI bij mannen. Geen van de metingen was significant geassocieerd bij vrouwen (voor beide uitkomsten) en bij deelnemers van Aziatisch-Surinaamse afkomst (voor verhoogde arteriële stijfheid). Alleen de BMI had toegevoegde waarde naast de middel-lengte-verhouding in de totale groep wat betreft verhoogde arteriële stijfheid.

Conclusies
Taille-maten, met name middelomtrek en middel-lengte-verhouding, en BMI moeten worden gebruikt bij Surinamers van Afrikaanse en Aziatische afkomst om te bepalen wie een verhoogd cardiovasculair risico heeft. Over het algemeen vonden we weinig voordeel van het gebruik van BIA-metingen ten opzichte van eenvoudige antropometrische metingen.

Long term effects of gluten-free diet in non-­celiac wheat sensitivity
F. Tovoli et al. (2019),Volume 38, Issue 1, Pages 357–363

Samenvatting
Achtergrond & doelen
Informatie over klinische uitkomsten van patiënten met niet-coeliakie gerelateerde glutenintolerantie (NCWS) die zijn behandeld met een glutenvrij dieet (GFD) is beperkt tot studies die kijken naar de behandelrespons gedurende de eerste paar weken van de behandeling. In de huidige studie wilden we de lange termijn respons op het GFD bij NCWS-patiënten evalueren, zowel wat betreft het klinisch beloop als de kwaliteit van leven (QoL).

Methoden
Vierenveertig NCWS-patiënten (gediagnosticeerd volgens de criteria van Salerno) namen deel aan het onderzoek. Deelnemers beoordeelden hun symptomen op een schaal van 0-10 en vulden een QoL-vragenlijst (CDQ) in vóór het begin van het GFD en tijdens een follow-up-evaluatie die na ten minste één jaar werd uitgevoerd. Om de betrouwbaarheid van de vragenlijst te beoordelen hebben we ook een controlegroep van 43 gematchte patiënten met coeliakie (CD) opgenomen.

Resultaten
Na diagnose hadden NCWS-patiënten een hoge prevalentie van darm- en extra-intestinale klachten. Ook werden de meeste klachten als ernstig beschreven en de CDQ-vragenlijst liet hogere scores zien (RED: voor wat betreft intestinale klachten, emotionele aspecten, sociale problemen en gezondheidsvragen). Bij follow-up waren zowel de prevalentie als de ernst van de meest voorkomende klachten significant minder.
Echter, bij 65,9 en 72,7% van de NCWS-patiënten werd aanhoudende intestinale en extra-intestinale symptomen van milde ernst gevonden. Ter vergelijking: in de CD-groep was de prevalentie lager (respectievelijk 32,6 en 23,2%).
De analyse van de determinanten van QoL toonde aan dat, na diagnose, NCWS-patiënten hogere scores hadden voor wat betreft de CDQ subcategorieën “gastro-intestinale symptomen” (p <0,001), “emotionele aspecten” (p <0,001) en “sociale problemen” (p <0,001) dan CD-patiënten. Na het GFD hadden NCWS- en CD-patiënten vergelijkbare scores voor wat betreft alle subcategorieën van de CDQ.

Conclusies
Een aanzienlijk deel van de NCWS-patiënten klaagt nog jaren na de diagnose over darm- en extra-intestinale symptomen, zelfs als die aanzienlijk zijn afgenomen door het GFD. Een uitgebreide voedingsevaluatie van deze patiënten is nodig om hun klachten te laten afnemen en hun kwaliteit van leven te verbeteren.


Dit bericht delen: